Volkskrant over Het Werkteater 1997

HET WERKTEATER

Misschien heeft het te maken met de groeiende behoefte aan toneel over concrete, maatschappelijke kwesties. Of met het besef dat het verleden vervliegt als we het nu niet vastleggen….
MARIJN VAN DER JAGT 5 september 1997, 00:00

‘Als Het Werkteater nu nog bestond, hadden ze een voorstelling gemaakt over de familie Gümus’, stellen Margot van Schayk en Esther Hak. Met glanzende ogen vertellen de studenten Theaterwetenschap over de legendarische toneelgroep. De afgelopen maanden hebben zij zich gebogen over de zestig verhuisdozen die begin dit jaar op het Theater Instituut aan de Amsterdamse Herengracht arriveerden.
Het archief van Het Werkteater. Verslagen, foto’s, video’s, brieven en ansichtkaarten, afkomstig uit het leeggehaalde gebouw Kattengat 10, de vroegere werkplek van de groep. ‘Dit is écht mooi’, constateerden de studenten verbijsterd, toen ze de banden bekeken met voorstellingen en films die ver voor hun tijd werden gemaakt.
Opname, Een zwoele zomeravond, Toestanden, Avondrood – wie deze producties heeft gezien zal ze niet gauw vergeten. ‘De voorstellingen van Het Werkteater hadden een hoog waarheidsgehalte’, zegt filmer Niek Koppen, maker van de documentaire Het Werkteater 1970-1985 die maandag op televisie wordt uitgezonden.
‘Bij Hallo Medemens bijvoorbeeld, was je als publiek te gast bij drie rijke dames die een avond organiseerden voor daklozen. In Utrecht, waar ik die voorstelling in een tent zag, waren dat dan de Utrechtse daklozen. Dat liep helemaal uit de hand, en aan het eind viel de politie binnen. Dat waren geen acteurs, het was de Utrechtse politie, en ik dacht dat ook die inval écht was’
Hetzelfde effect bereikte de tv-uitzending van Hallo Medemens op 4 januari 1980. ‘Als je het nu terugziet kan je het nauwelijks geloven’, zegt Koppen, ‘maar voor die tijd was het heel goed gedaan. Camera’s werden omgegooid, er viel iemand van de tribune, het leek echt mis te gaan.’
Producties van Het Werkteater terugzien, binnenkort is dat mogelijk. Op het Theaterfestival worden de eerste vier van in totaal acht videobanden gepresenteerd, die International Theatre & Filmbooks gaat uitgeven. Het is een initiatief van oud-Werkteaterlid Hans Man in’t Veld. De video’s waren aanvankelijk alleen voor de groepsleden bedoeld, maar er bleek een enorme belangstelling voor te zijn.
Ook andere voormalige Werkteater-acteurs zijn bezig met het verleden. Vorige zomer maakte Cas Enklaar de voorstelling Kattengat 10, waarin hij met liefde en zelfspot terugkeek op zijn ervaringen binnen het collectief. En Niek Koppen werd door Shireen Strooker gevraagd iets te doen met de berg archiefmateriaal. Koppen: ‘De NPS hoorde over mijn plannen en wilde de film meteen uitzenden. Dat heb ik nog nooit meegemaakt.’
Misschien heeft die plotselinge belangstelling voor het Werkteater-verleden te maken met de groeiende behoefte aan toneel over concrete, maatschappelijke kwesties. Maar het kan ook voortkomen uit het simpele besef dat dit verleden vervliegt als we het nu niet vastleggen.
Zelfs studenten Theaterwetenschap weten al niet meer wat Het Werkteater was. ‘Vormingstoneel uit de jaren zeventig, veel verder kwamen we niet’, bekennen Esther Hak en Margot van Schayk. Bij het archiefwerk voor het Theater Instituut konden ze kiezen: met het archief van het Publiekstheater moest ook nodig iets gebeuren. ‘Het Publiekstheater of Het Werkteater, dat maakt ons niet uit’, zeiden de studenten tegen hun hoogleraar. Pas toen die geschokt reageerde, begrepen ze dat er wel degelijk verschil moest zijn.
De geschiedenis is onbarmhartig voor een vluchtige kunstvorm als het theater. En zeker voor een toneelgroep die wezenlijk contact met het publiek altijd belangrijker vond dan het vastleggen van de eigen verrichtingen. Cas Enklaar, naar eigen zeggen ‘de historicus van de groep’, deed ooit zijn best de groepsleden gezamenlijk op een foto te krijgen. Maar zo’n geposeerde groepsfoto hoorde bij het officiële toneel. En dat keerde Het Werkteater van het begin af aan nadrukkelijk de rug toe. Op het jaarverslag prijkte geen ’tableau de la troupe’, maar een foto van een anonieme groep toeschouwers.
‘Niks mocht er bij ons’, riep Shireen Strooker in het tv-programma De Plantage, waar de groep naar aanleiding van Enklaars voorstelling voor het eerst in tien jaar weer bij elkaar zat. ‘Kostuums mochten niet, decor mocht niet, licht niet, applaus niet.’ Allemaal institutionele randverschijnselen die de aandacht afleidden van waar het werkelijk om ging: de acteurs en wat zij het publiek wilden vertellen.
Aanvankelijk wilde Het Werkteater zelfs geen producties uitbrengen. Het zojuist opgerichte collectief vroeg in 1970 subsidie aan om in alle rust en beslotenheid een uitweg te zoeken uit de verstarring die het toneel in die jaren kenmerkte.
‘Twaalf apostelen op zoek naar een nieuwe theatertaal’, staat er boven een krantenbericht uit april 1970, waarin melding wordt gemaakt van kamervragen over dit uitzonderlijke plan. Of de toenmalige minster van CRM haast wilde maken met een besluit, drongen twee kamerleden van PvdA en D66 aan bij mevrouw Klompé.
‘De uiterst serieuze en weloverwogen opzet van de groep’, aldus de Kamerleden, ‘biedt meer dan redelijke zekerheid dat het project direct of indirect tot de kwaliteit van het Nederlandse toneel zal bijdragen.’ Wat er daarna gebeurde is uniek in het Nederlandse toneelbestel. Het Werkteater kreeg geld om eerst één en later een tweede jaar ongestoord onderzoek te doen, zonder de verplichting voorstellingen te maken.
De twaalf apostelen waren bijeengebracht door Jan Joris Lamers. Het waren acteurs en regisseurs met veelal flink wat ervaring. Marja Kok, Helmert Woudenberg en Cas Enklaar kwamen van toneelgroep Centrum. ‘Dat was een zeer vooruitstrevende groep in die tijd’, vertelt Tom Blokdijk, ‘en toch zeiden zij ook: we spelen voor een zwart gat en hebben geen contact met het publiek.’
Zonder te weten of ze die onderzoekssubsidie zouden krijgen, namen de twaalf ontslag bij het gezelschap waar ze speelden. ‘Dat was toen een enorme daad’, zegt Blokdijk, ‘dat dééd je niet’
Blokdijk was ooggetuige van het eerste onderzoek van Het Werkteater. Op verzoek van de overheid, die toch een beetje zicht wilde hebben op wat er met het subsidiegeld gebeurde, was hij aangezocht als rapporteur. Wie nu terugbladert in verslagen en evaluaties uit die tijd, kan de indruk krijgen van een vage, softe bedoening. Gesubsidieerd en collectief werkte men aan ‘het doorbreken van ieders geconditioneerde reflexen, trucs, routine en clichés’, op het functioneren van de acteurs binnen de groep en het functioneren van ‘de groep als totaliteit’.
Blokdijk had al eerder pogingen tot een collectief werkproces zien stranden. Bij toneelgroep Studio moest er bijvoorbeeld gevochten worden tegen een bestaande structuur. Bij Het Werkteater was er geen structuur, alleen die twaalf acteurs. En die zaten niet oeverloos te vergaderen, maar gingen gewoon aan het werk.
Fysieke trainingen, improvisaties, straatvoorstellingen, bij de spoorwegovergang moppen vertellen aan de wachtenden – alle wegen werden bewandeld in de zoektocht naar een nieuwe vorm van theater. Dat had niet altijd resultaat. Tom Blokdijk herinnert zich ook uren van verveling in de periode dat de acteurs probeerden als ‘blanco vellen’ voor een publiek te staan, om vanuit die leegte te improviseren.
Toch leverde dat onderzoek later de succesformule op van een stramien van scènes rond een thema, dat elke keer anders werd ingevuld.
Oprichter Jan Joris Lamers verliet na één jaar de groep. Te veel compromissen, vond hij, en te weinig anarchisme. De andere elf hebben het, met enkele aanvullingen, zo’n vijftien jaar met elkaar uitgehouden. En dat is wonderlijk, want zoals ook in de voorstellingen onverbloemd tot uiting kwam, was het collectief een optelsom van totaal verschillende individuen. ‘Hoe hebben zulke tegengestelde mensen samen in één groep kunnen werken?’, vroeg Niek Koppen zich af tijdens het maken van zijn documentaire.
Hanneke Groenteman, die haar uiterste best moest doen het uit elkaar gevallen Werkteater in de Plantage te herenigen, had tijdens de uitzending het idee dat ze door een mijnenveld liep. Ineens zag ze dat Het Werkteater helemáál niet de gezellige familie was die ze zich er altijd van had voorgesteld.
‘Peter Faber zei dat ze zó met elkaar verder konden gaan, en dan riepen anderen gewoon: dat lijkt me helemaal niks. Maar die eerlijkheid, daarin zijn ze zichzelf allemaal trouw gebleven. Het blijft een groep mensen die niet ineens flapdrollerig toneel gaat spelen.’
Het was wél een grote warme familie, zegt Ida Mager. Zij was tien jaar lang de secretaresse van Het Werkteater. ‘Ik hield toen erg van theater. Nu ga ik nooit meer, ik ben te kritisch geworden, en dat komt door Het Werkteater. Dat was zo authentiek, met zulke goeie spelers, en dan ook nog iedere avond anders.’ Mager werkte in ‘de huiskamer’ van Kattengat 10, waar iedereen binnenkwam, koffiedronk en naar huis belde.
‘Dan zat ik daar te typen of roosters te maken, en dan was Gerard Thoolen aan de beurt om de kas te doen. Die ging altijd kantoortje spelen, en zat dan in het Zweeds tegen mij te koeterwalen, want dat sprak ik een beetje. Ze waren ontzettend aardig, soms te aardig voor elkaar. Dan werden er mensen gespaard, waardoor er bij voorstellingen niet helemaal uitkwam wat er aan conflictstof in zat.’ In 1984 is Mager weggegaan. ‘Ze gingen steeds meer met film en video werken, en dat lag me niet. De groep begon toen ook uit elkaar te vallen.’
‘De bindende factor was het maatschappelijke engagement’, zegt Theu Boermans, artistiek leider van de Trust. ‘Toen dat wegviel, gingen ze allemaal weer hun eigen ambities achterna.’ De grote verdienste van Het Werkteater ligt volgens Boermans niet bij afzonderlijke producties. ‘Die werden altijd gemaakt vanuit een emotionele ingang, ze gingen ook altijd over de gebrekkige mens.’ Dat paste goed in de tijdgeest, maar dat maakte de stukken ook tijdgebonden. Belangrijker is dat bij Het Werkteater acteurs voor het eerst hun lot in eigen handen namen.
Zeggenschap van acteurs in de keuze van stukken, en medeverantwoordelijkheid voor een voorstelling, dat is wat Boermans ook nastreeft bij de Trust. Een ‘geleid collectief’ noemt Boermans de organisatievorm van zijn groep. Dat leiderschap is nodig om als gezelschap verder te komen, evenals goedgeschreven toneelteksten.
‘Ik ben nooit een fan geweest van acteursprojecten. Als Het Werkteater zich uiteindelijk had laten leiden en zich met teksten was gaan bezighouden, was het een fenomenaal repertoiregezelschap geworden.’ Maar ja, dat was nou precies wat Het Werkteater niet wilde zijn.
Het Werkteater 1970-1984, documentaire van Niek Koppen, maandag 8 september in het Uur van de wolf, Nederland 3, 23.23 uur. Het Theaterfestival vertoont video’s van Het Werkteater in Cinema De Balie, Amsterdam: Toestanden (6/9), Camping (7/9), Opname (8/9), Een Zwoele Zomeravond (9/9), U bent mijn moeder (10/9) en Waldeslust (11/9, inleiding door Shireen Strooker).